Hellingen Loopoppervlak
Bochten
- Bochten in hellingen vermijden.
Dwarshelling
- Geen dwarshelling (afschot) in hellingbanen.
Materialisering en stroefheid
- Stroefheidswaarde van tenminste 65 conform NEN 2873
- Stevig en draagkrachtig (geen losse en/of zachte ondergronden)
Het verplaatsen op een zachte en/of losse ondergrond is moeilijk voor mensen met een beperkt uithoudingsvermogen of beperkte kracht, rolstoelgebruikers en mensen die een rollator of stok gebruiken. Dergelijke ondergronden (bijvoorbeeld zand of steentjes) zijn daarom niet geschikt voor looproutes.
De vlakheid van het loopoppervlak wordt bepaald door de combinatie van het toegepaste materiaal en de voegen (indien aanwezig). Daarnaast moet de ondergrond voldoende stroef zijn, ook bij regen en vorst.
Niveauverschillen
Hellingbanen in looproutes:
Hoogteverschil | Helling |
> 0,02 en ≤ 0,10 m | 1:10 |
> 0,10 en ≤ 0,25 m | 1:12 |
> 0,25 en ≤ 0,50 m | 1:16 |
> 0,50 en ≤ 1,00 m | 1:20 |
- Hellingen flauwer dan 1:25 zijn als vlakke voetgangersroute uit te voeren.
Hellende bestrating
De inspanning die nodig is om een helling te bestijgen, hangt af van de steilheid van de helling in relatie tot de lengte. Om deze inspanning beperkt te houden, geldt dat naarmate het hoogteverschil groter is, de helling langer en minder steil moet zijn. In het stedenbouwkundig ontwerp dient zo ‘automatisch’ rekening te worden gehouden met toegankelijkheidseisen voor mensen met een handicap, zodanig dat de steilte ‘flauw’ is en rolstoelers tussentijds de rolstoel op de rem kunnen zetten om uit te rusten. Rustpunten op lange hellingen vergroten de toegankelijkheid ervan. Ook bij kleine niveauverschillen is het van belang dat de hellingen niet te steil zijn.
Hellingen die niet steiler zijn dan 1:25 worden gezien als ‘natuurlijk verloop’ en kunnen zonder speciale voorzieningen in het trottoir worden opgenomen door de bestrating licht hellend uit te voeren. Aan het begin en eind van een helling moet voor rolstoelers en gebruikers van een scootmobiel voldoende horizontale ruimte beschikbaar zijn om te draaien. In hellingen dienen een leuning en rustmogelijkheden in de vorm van een bordes te worden aangebracht. Deze bordessen hoeven in principe niet gebruikt te kunnen worden om te draaien (tenzij de helling een hoek maakt).
Bron: Bureau Advies Toegankelijkheid.