Witjes
Witjes
In oude gebouwen zijn ze nog steeds te vinden; witjes. Witjes zijn onversierde ongeveer witte wandtegels met een maat van 13 x 13 centimeter. Ook zijn er gedecoreerde tegeltjes met meestal blauwe afbeeldingen op een witte ondergrond. De tegeltjes kunnen ook veelkleurig zijn, soms als tableaus weergegeven. De beschilderingen op de tegels zijn vaak afbeeldingen van Bijbelse voorstellingen, bloemen / vruchten, dieren en afbeeldingen uit het dagelijks leven. De zijkanten van de tegeltjes zijn iets schuin. Daardoor konden ze zonder voeg tegen de muur worden gezet.
Van ver
De oorsprong van tegelwerken vinden we niet in Nederland. Daarvoor moeten we in de landen rond de Middellandse zee zijn. In de zestiende eeuw vestigden zich vakmensen uit Italië in Antwerpen. De vroegste wandtegels die we in Nederland kennen zijn dan ook afkomstig uit Antwerpen. De Spaanse verovering van Antwerpen in 1585 was voor protestantse tegelbakkers aanleiding om zich in de Noordelijke Nederlanden te vestigen. Door hen werd het vakmanschap in de lage landen op een hoger niveau gebracht.
Eeuwenlang
In vergelijking met stucwerk en behang zijn wandtegels duurzaam en hygiënisch. In de zestiende eeuw zien we wandtegels alleen toegepast in gebouwen van de elite. Een eeuw later zijn de wandtegels ook bij de gegoede burgerij te bewonderen. Vanaf de zeventiende eeuw worden in Nederland dan ook op grote schaal tegels gebakken. Gemeengoed worden ze in de achttiende eeuw. Ook in de negentiende eeuw worden de witjes nog regelmatig toegepast. Door sloop, winstbejag en verzamelwoede verdwenen vooral in de twintigste eeuw veel witjes uit gebouwen.
Maakproces
De belangrijkste grondstof voor tegels is klei en dat was langs de Hollandse rivieren in grote hoeveelheden te vinden. De Nederlandse klei was te vet en werd daarom bijgemengd met mergel. De tegels werden in een mal handmatig gevormd en vervolgens te drogen gelegd. Vóór het bakproces sneed men de randen rondom nog eenmaal. Om het wegglijden van het snijplankje te voorkomen was deze voorzien van één of meerdere spijkertjes die in de hoeken van de tegel gaatjes achterlieten.
De droge tegel werd daarna in de oven gestapeld die met takkenbossen en griendhout werd gestookt. De eenmaal gebakken tegel noemt men biscuit. Met een mengsel van tin-glazuur werd bij het bakken een ondoorzichtige witte laag aangebracht. Wanneer de schilder de tegel kreeg, lag er een laagje wit overheen dat nog niet gebakken was. Zo nodig werd loodglazuur aangebracht om de tegel extra glans te geven. Tot slot werden de tegels afgebakken.
Vier puntjes
Tegeltjes waarin vier gaatjes te zien zijn, zijn van voor 1630 te dateren. Later werden tot ver in de negentiende eeuw twee of drie spijkertjes gebruikt. In het laatste kwart van de negentiende eeuw werden de witjes machinaal vervaardigd en ontbraken de gaatjes in de hoeken van de tegels.
Afbeeldingen
Afb. 1 Een witje met vier gaatjes (afbeelding Het Vrouwenhuis Zwolle, Saskia Zwiers)
Afb. 2 Wanden met witjes in Het Vrouwenhuis (afbeelding Het Vrouwenhuis Zwolle, Saskia Zwiers)
Afb. 3 Gedecoreerde tegel met afbeelding muziek maken (Erfgoed gemeente Zwolle)